Hemelvaart
Met Hemelvaart nodígt de Kerk ons uit om na te denken over een paradox. Het gaat over een feest, hoewel de Kerk het feit gedenkt dat de mensen door Chrístus verlaten worden.
De leerlingen zijn bedroefd, maar Christus heeft hen gezegd: «Het is goed voor jullie dat Ik heenga; want als ik níet heenga, zal de Helper níet tot jullíe komen» (Joh. 16, 7): ons geloof kunnen we alleen maar leven doorheen de afwezigheid van Christus' machtsuítingen volgens onze wijze van wachten. Afwezígheid: afzien van de inzet, van het gevoel van superioriteit en grootheid, van het wonder in de letterlíjke betekenis van het woord. Onze christelijke roepíng wordt alleen maar authentiek ín deze afwezigheíd. Zolang Christus aanwezig was, was het handelen van het Chrístendom ín de wereld het handelen van zijn persoon, en zelfs de roepíng van de apostelen was een schaduw van zijn persoon.
Sinds Christus er nìet meer is in zoverre híj persoonlíjk en zichtbaar handelt, valt zijn handelen samen en identificeert zích zijn handelen met de motivaties en het handelen van onze persoon.
Het verschijnsel dat ons verenigt met God in de afwezígheid is het gebed, als hoogste act van vergetelheid van onszelf, d.w.z. vragen in de naam van Christus, d.w.z. vragen dat zijn Rijk kome.
(...)