Gewond, keren we terug naar Christus

Reflecties van Julián Carrón over de betekenis en de zin van de diepe wonden die zijn geslagen door de berichten over misbruik van jeugdigen in de Katholieke Kerk.
Julián Carrón

Nooit eerder hebben we zoveel ontsteltenis gevoeld als tegenover de trieste wederwaardigheden van de pedofilie. Ontsteltenis vanwege ons onvermogen een antwoord te geven op de eis van rechtvaardigheid die opwelde uit de diepte van ons hart.
Verantwoordelijkheid vergen, het aangedane kwaad erkennen, verwijt maken van de fouten die gemaakt zijn in de leiding, alles lijkt ons volstrekt ontoereikend tegenover deze zee van kwaad. Niets lijkt voldoende. Zo zijn de geïrriteerde reacties die we de afgelopen dagen gezien hebben, begrijpelijk.
Dit alles heeft ons geholpen ons rekenschap te geven van de ware de aard van onze behoefte aan rechtvaardigheid. Die is grenzeloos. Bodemloos. Net als de diepte van de wond. Niet in staat uitgeput te raken, zo oneindig is ze. Daarom is het ongeduld en ook de teleurstelling van de slachtoffers begrijpelijk, zelfs na de erkenning van fouten; niets is genoeg om hun dorst naar rechtvaardigheid te lessen. Het is alsof we op een bodemloos drama gestoten zijn. Vanuit dit perspectief staan de daders van het misbruik, paradoxaal genoeg, tegenover een uitdaging die vergelijkbaar is met die van de slachtoffers: niets is genoeg om het geleden kwaad te herstellen. Dit betekent niet afbreuk doen aan hun verantwoordelijkheid, laat staan aan de veroordeling door justitie.
Als dit de situatie is, dan is de meest brandende kwestie - die niemand uit de weg kan gaan -
even eenvoudig als onverbiddelijk: "Quid animo satis?" Wat kan onze dorst naar rechtvaardigheid lessen? Hier raken we aan heel ons onvermogen, geniaal uitgedrukt in de Brand van Ibsen: "Antwoord mij, o God, in het uur waarop de dood mij inslikt: is dus heel de wil van een mens niet voldoende om zelfs een deel van het heil te bereiken?" Of, met andere woorden gezegd: zal heel de wil van de mens de rechtvaardigheid kunnen bewerkstelligen waarnaar wij zozeer verlangen?
(...)