In het begin was het niet zo!

"We doen alles, maar het is niet ons enthousiasme om de aanwezigheid van Christus die ons beweegt, zoals in het begin. In het begin [...] was het niet zo” (don Giussani, Una strana compagnia [Een vreemd gezelschap], BUR: Milaan 2017, p. 88).
Davide Prosperi en Julián Carrón

JULIÁN CARRÓN

Laten we om die armoede vragen die de Ongenoemde van Manzoni ons dit jaar dikwijls heeft laten verlangen, want zonder haar zijn we niet in de positie die nodig is om te beginnen, en wordt alles nutteloos. Laten we om die armoede vragen terwijl we de hymne tot de Geest zingen.

Kom, Schepper Geest

DAVIDE PROSPERI

Welkom. Allereerst groeten we alle aanwezigen, en de steden in Italië en in het buitenland die via internet met ons verbonden zijn, voor dit moment waarmee we het jaar willen beginnen. Ik zou willen beginnen met opnieuw de vraag van de Geestelijke oefeningen van de Fraterniteit te stellen die we tot thema van de afgelopen zomer gemaakt hebben: “Is de redding nog interessant voor mij?” Dit woord ‘redding’, dat we tegenover de moeilijkheden, incoherenties en moeiten in ons leven dikwijls vergeten, is ons plotseling opnieuw vertrouwd geworden. Het bergt in zich heel ons gevoel van onze eigen beperktheid, van ons eigen kwaad, laten we maar zeggen van onze eigen nietigheid, en niettemin ook de aspiratie naar een goede, grootse vervulling waarvoor ons hart voelt gemaakt te zijn. Toch zien we hoe de redding ons onbereikbaar lijkt, want we voelen dat we haar niet verdienen (althans wie een minimum aan bewustzijn van zichzelf heeft, moet dat minstens eens gedacht hebben) en het lijkt ons dat al onze inspanningen niet voldoende zijn om ons haar te laten terugverdienen. Maar Jezus’ hypothese tegenover Zaccheüs draait de kwestie– zoals Carrón tijdens de Geestelijke oefeningen zei –helemaal om. Het Evangelie van Lucas zegt: “Vandaag is de redding dit huis binnengegaan” (vgl. Lc 19, 1-10). De redding is Christus, zijn persoon, en Zijn blik heeft ons onderschept, heeft ons veranderd. Hij heeft misschien niet onmiddellijk onze interesses veranderd en heeft ons misschien ook niet onmiddellijk het vermogen gegeven om geen fouten meer te maken of zelfs maar om onszelf te corrigeren. Wat veranderd is, is allereerst dat we Zijn aanwezigheid opgemerkt hebben, vanwege een aantrekking die in ons leven is binnengebroken en ons als een magneet naar zich toe getrokken heeft. De gratuïteit van de jongens en meisjes die afgelopen zomer op de Meeting urenlang op de parkeerplaatsen in de volle zon het verkeer stonden te regelen, of degenen die de zalen en de tentoonstellingen schoonhielden (en zelf betaalden om dat te mogen doen), wat iedereen getroffen heeft, die gratuïteit kun je niet begrijpen als je denkt dat ze slechts de vrucht is van een inspanning om genereus te zijn. Wat ik in de ogen van die jongens en meisjes heb zien schitteren is de dankbaarheid –zoals je die ziet in veel volwassenen die geëngageerd zijn in de samenleving. Je ziet haar schitteren omdat ze de uitdrukking is van een aanwezige gebeurtenis, die nu misschien voor de eerste keer in iemands leven gebeurt, of die nu na veel jaren opnieuw gebeurt. Ik heb ze gezien op de vele vakanties die ik bezocht heb en tijdens vele gestes die we deze zomer gehouden hebben. Ik wil iets persoonlijks vertellen wat me een tijdje geleden overkomen is: het was een van die dagen (ik denk dat iedereen die wel kent) aan het eind waarvan je zegt: “Vandaag heb ik niets goeds uitgehaald”. Maar anders dan de andere keren, ging ik op de knieën en zei: “Heer, ik heb u vandaag niets aan te bieden, maar ik ben hier”. En dit heeft me veranderd, heeft alles in me veranderd: “U bent er, Heer, en daarom ben ik er, en daarom kan ik nog hopen voor morgen, al heb ik U vandaag niets aan te bieden”. Ik geloof dat het deel uitmaakt van de menselijke natuur om nuttig te willen zijn. Don Giussani schreef op zijn 23ste aan een vriend: “Ik wil niet nutteloos leven; dat is mijn obsessie” (Lettere di fede e di amicizia ad [Brieven van geloof en vriendschap aan] Angelo Majo, San Paolo: Cinisello Balsamo (Milaan) 2007, p. 33). Het is kleingeestig en bekrompen te denken dat de waarde van mijn leven enkel bestaat in wat het leven mij kan geven. De weidsheid van mijn hart (de weidsheid van het hart van ieder mens) verlangt dat wat ik ben, nuttig kan zijn voor het geheel en dus voor de wereld. Terwijl wij dikwijls geneigd zijn het nut van ons leven enkel te identificeren met wat wij kunnen hebben of wat wij in staat zijn te doen. Daarom denken we: “Vandaag heb ik niets goed uitgehaald, en dus is alles nutteloos geweest”. Maar het kan gebeuren, zoals mij gebeurd is, dat we opmerken dat er een groter nut bestaat: het nut onze afhankelijkheid van God te beleven. Dat wil zeggen dat het nut van het leven is: overeenstemmen met Wie je bemint, iets doen wat nuttig is voor Wie jou wil. Al is het maar eenvoudigweg accepteren te zijn, af te hangen van Wie je nu laat zijn, zoals deze zomer gebeurd is in het drama van Charlie Gard, dat ons ontroerd heeft. Voor mij wordt het nut van je leven bepaald door wat een Ander die je doet zijn, in jou ziet, niet in wat jij van jezelf wilt. En daarom wordt het leven nuttig wanneer het gehoorzaamheid wordt: uiteindelijk is het een beschikbaarheid voor de aanwezigheid van Christus, een je overgeven aan die grootsheid die een Ander, op een manier die misschien anders is dan je zelf zou doen, in jou en met jou wil verwezenlijken, voor de wereld. We leven opdat Christus overal erkend wordt, we leven voor de menselijke glorie van Christus. Daarom wil ik jou vragen: hoe kunnen we elkaar helpen deze afhankelijkheid bewust te beleven?

JULIÁN CARRÓN

Wie zou het niet fijn vinden verrast te worden door iets wat alles laat zingen, zoals de woorden van Negra sombra zeiden? Wanneer ons een dergelijke gebeurtenis overkomt, is het gemakkelijk ze te herkennen, zozeer stemt ze overeen met de verwachting van ons hart. We onderscheppen het onmiddellijk, want het laat alles in het leven zingen. “Als ze zingen, ben jij het die zingt, als ze huilen, ben jij het die huilt, […] jij bent de nacht en de dageraad. Jij bent in alles en je bent alles voor mij, in mij […] verblijf je” (R. de Castro – J. Montes Capón, Negra sombra, in: Canti [Liederen], Nuovo Mondo, p. 292). We hangen in alles af van dat Jij.
(...)