John Henry Newman

Kardinaal Newman heiligverklaard

‘Bewijs is de limiet van convergerende waarschijnlijkheden. Dat geldt voor onze zekerheid dat onze moeder van ons houdt èn voor de zekerheid dat wat Christus in de Kerk over zichzelf zegt, waar is.'
Michiel Peeters

‘In kardinaal Newman verliest Engeland de eerste rooms-katholieke priester van wie het sinds de Reformatie gehouden heeft. Dichter, musicus, theoloog, vroom polemist, mensenleider, ongeëvenaard predikant en groot leraar… Kardinaal Newman sterft… omringd door de liefde en genegenheid van het hele land… Elke denkrichting… erkent op dit moment de geest van zelfopoffering, waarheidsliefde en persoonlijke heiligheid van hem die waarschijnlijk ooit zal opgenomen worden in de Romeinse heiligenkalender’, zo schreef de Western Morning News de ochtend na Newmans overlijden. Zelfs de onderkoelde Times constateerde dat de polemiek rond Newman, met name voor en na zijn bekering tot het katholicisme, bij zijn dood was omgeslagen in algemene waardering en trots.
Op 13 oktober verklaart paus Franciscus John Henry Newman (1801-1890) heilig, negen jaar nadat zijn voorganger Benedictus XVI hem zaligverklaarde. Dat twee als sterk verschillend beschouwde pausen allebei de figuur van Newman aan de hele Kerk willen voorhouden, tekent diens rijke, beminnenswaardige, diep-katholieke, oecumenische, vrijdenkende, waarheidsminnende en met mensen in nood betrokken persoonlijkheid.
Newman is vooral bekend om zijn tegelijkertijd doorwrochte en vernieuwende theologie, opgeschreven in Engelse gentleman-stijl – persoonlijk, beknopt, verrassend, geestig. Zijn invloed op beroemdheden als Oscar Wilde, Chesterton, C.S. Lewis, Tolkien, Graham Greene, Luigi Giussani en Ratzinger is onbetwistbaar. Maar zijn intellectuele werk ging altijd hand in hand met het pastorale. Hij preekte elke zondag – en vurig. Tijdens het hooglopende conflict met ‘zijn’ universiteit Oxford gaf hij bijles aan arme kinderen in Littlemore. Na zijn bekering werkte hij intensief in de parochie van Birmingham. Ook beantwoordde hij dagelijks de brieven die hij kreeg van honderden mensen uit alle lagen van de bevolking.
Enkele van Newmans boeken – in het Nederlands vertaald door de franciscaan Aurelius Pompen – zijn mijlpalen van christelijk denken.
In de aanloop naar zijn bekering in 1845 onderzoekt hij in An Essay on the Development of Christian Doctrine het verschil tussen de ontwikkeling en de degeneratie van een idee of leer; vervolgens toetst hij of het geloof zoals het vandaag door de Kerk beleden wordt, een ontwikkeling of een verwording is van het geloof van de apostelen. Dit werk is nog steeds oecumenisch van belang: enerzijds toont het hoe de geloofsinhoud zich in de tijd moet ontwikkelen (‘om jezelf te blijven, moet je veranderen’) en anderzijds dat voor authentieke, organische ontwikkeling, een instantie met (leer)gezag onvermijdelijk is.
Newmans tweede ‘standaardwerk’, The Idea of a University (1858), dat ontstaat als hij gevraagd wordt in Dublin een katholieke universiteit te stichten, behoort volgens historicus G.M. Young tot de grootste boeken over opvoeding ooit, ‘naast Aristoteles’ Ethica’. Newman pleit voor een degelijke intellectuele vorming (‘we houden onze tuinen netjes, waarom niet onze geest?’) op àlle gebieden, dus ook op dat van de betekenis van het leven – de theologie.
Newmans bekendste boek verschijnt in 1865, in antwoord op een persoonlijke aanval: Apologia pro vita sua, dit jaar opnieuw vertaald als Het verhaal van mijn leven. De Times meende dat ‘de Apologia voor altijd zal standhouden in de Engelse literatuur’. Na een minutieuze beschrijving van de veranderingen die zijn ‘religieuze meningen’ in de loop van de jaren hebben doorgemaakt, en hun beweegredenen, zegt Newman: ‘Vanaf het moment dat ik katholiek werd, heb ik natuurlijk geen verdere geschiedenis van mijn religieuze meningen te vertellen’. Het is een goed voorbeeld van Newmaniaanse stijl èn inhoud: een compacte, vriendelijk provocerende mededeling die maakt dat je, misschien wat geïrriteerd maar ook nieuwsgierig, doorleest. Ook inhoudelijk ontdekt Newman hier iets dieps: de inhoud van het christelijke geloof behoeft typisch niet geïnterpreteerd of bediscussieerd te worden; het is gegeven (je ‘loopt er tegenaan’) en moet vervolgens geverifieerd worden. Waarbij verifiëren niet betekent: systematisch twijfelen, maar vanuit een positieve hypothese bevragen, toetsen, begrijpen, verdiepen, je laten verrassen.
Juist het bij zijn bekering gevonden objectieve geloofsbegrip maakt, paradoxaal genoeg, dat Newman zijn tijd vooruit kon zijn wat betreft de benadering van het gelovige subject. In An Essay in Aid of a Grammar of Assent (1870) (Zekerheid, 1963) toont hij hoe de kwaliteit van een oordeel niet alleen afhangt van de waarheid ervan, maar ook van de zekerheid van het oordelende subject. En hoe worden we ergens zeker van? Door het volgen van vele kleine tekens die in dezelfde richting wijzen: ‘bewijs is de limiet van convergerende waarschijnlijkheden’. Dat geldt voor onze zekerheid dat onze moeder van ons houdt èn voor de zekerheid dat wat Christus in de Kerk over zichzelf zegt, waar is.
De plaats van deze verificatie is niet de theorie maar de ervaring, zoals de met Newman opgegroeide twintigste-eeuwse geloofsopvoeder Giussani het uitlegt in Het religieuze zintuig. Waarbij ervaring niet iets sentimenteels is, maar: wat je meemaakt vergelijken met de oorspronkelijke behoeften van je hart.
Dit kan enkel in vrijheid gebeuren. Newmans aforisme van de ‘dubbele toast’ is iconisch voor zijn ‘profetische’ waarde – zowel voor de katholieke Kerk (het Tweede Vaticaans Concilie volgt Newman op veel punten) als voor de oecumene: Newman laat het voor de complete geloofservaring wezenlijke belang zien van het gelovige subject, zoals onderstreept door het protestantisme. Als hij het sterk omstreden dogma van de pauselijke onfeilbaarheid moet verdedigen, schrijft Newman: ‘Als ik per se een religieuze toast moet uitbrengen (wat misschien niet erg gepast is), zal ik – als je dat graag wilt – drinken op de paus; maar allereerst drink ik op mijn geweten; pas daarna op de paus’.
Het is het geweten van de mens – Giussani zou zeggen: zijn ‘hart’ – dat hem ertoe brengt iets te herkennen en te volgen dat hem helpt zichzelf te worden. De enige toegang tot de waarheid is de vrijheid.
Een laatste belangrijke bijdrage van Newman is zijn idee van het Christendom als ‘beweging’: zoals elk levend idee, verspreidt het zich van persoon naar persoon, middels ‘personal influence’. Niet door commissies, strategieën en regels, maar door de fascinatie van een vriendschap. Als motto voor zijn misschien meest filosofische boek, Zekerheid, koos Newman een zin van kerkvader Ambrosius: ‘Niet middels redeneringen heeft het God behaagd zijn volk te redden’. En eenmaal kardinaal was zijn wapenspreuk: Cor ad cor loquitur – het hart spreekt tot het hart. Hopelijk leidt zijn heiligverklaring ertoe dat nieuwe harten worden aangesproken.

Dit artikel verscheen ook - in een iets ingekorte versie - in het Friesch Dagblad van 13 oktober 2019.