Kwesties van studentenpastoraat anno 2021
Evaringen van studentenpastor Michiel Peeters, eerder dit jaar gepubliceerd in het tijdschrift Franciscaans Leven. "Wat het meest ontbreekt in het leven van jonge mensen is een hartelijke, belangeloze aandacht voor hun persoon, gewoon omdat ze er zijn."Na vijf jaar werkzaam geweest te zijn in Rusland mag ik sinds 2012 studentenpastor zijn in Tilburg. Studentenpastoraat is voor mij één van de interessantste werkomgevingen die een priester in deze tijd in Nederland kan hebben. Studeren geeft je als jongvolwassene enkele jaren de tijd om, min of meer zelfstandig maar zonder nog de druk van een baan of gezin, om je heen te kijken, de wereld te verkennen, te begrijpen wie je zelf bent en wat je eigenlijk wilt.
Mijn eigen studietijd was van beslissend belang voor de verdere loop van mijn leven. Met name heb ik toen een onmisbare ‘groeifactor’ mogen meemaken, die me ook de methode heeft aangereikt voor mijn huidige werk.
Allereerst: de gebeurtenis van een ontmoeting
Deze onmisbare groeifactor is de gebeurtenis van een ontmoeting. ‘Het ik wordt herboren in een ontmoeting’, is een zin die we een tijdlang in de ontmoetingsruimte van de Tilburgse studentenkerk hadden hangen. Wie hem las en tot zich liet doordringen, ervoer regelmatig een schok van herkenning.
De ontmoeting die mij tijdens mijn studiejaren wakker schudde, was die met een stel ‘Erasmus-studenten’ uit Italië, betrokken bij de katholieke lekenbeweging ‘Gemeenschap en Bevrijding’ (Comunione e Liberazione, CL). Deze was vanaf halverwege de jaren ’50 ontstaan uit het opvoedingswerk van de Milanese godsdienstleraar Luigi Giussani (1922-2005).
Ik was getroffen door de manier waarop deze studenten onderling vrienden waren, enthousiaste belangstelling hadden voor het mooie en ware dat ze hier in Nederland tegenkwamen, en aandacht hadden voor mij. Mettertijd ontdekte ik tot mijn verbazing dat de àndere manier waarop ze in dezelfde werkelijkheid stonden als ik, te maken had, of zelfs voortkwam uit een ervaring die hetzelfde geloof als wortel had dat ik meegekregen had van mijn ouders – en dat ik altijd mooi gevonden had, ook al leek het weinig relevant voor het ‘echte leven’. Want volgens bijna iedereen bestond het ‘echte leven’ uit enerzijds studeren en carrière maken en anderzijds zoveel mogelijk ‘genieten’ – op een min of meer grove manier, meer ‘jezelf vergeten’ dan echt feest vieren. Op reflectief en praktisch niveau overheerste – ook in mezelf – een soort ‘verguld nihilisme’: uiteindelijk is het leven waarschijnlijk niet de moeite waard, maar je kunt proberen het op een enigszins aangename manier door te brengen.
Maar met deze nieuwe vrienden die ik in 1999 ontmoette – precieze namen en gezichten: Damiano, Andrea, Veronica, Chiara… – ontdekte ik, geleidelijk aan, de reële mogelijkheid van een eenheid van leven (studie, relaties, problemen, geloof) die mij aantrok en mettertijd meer mezelf liet worden, meer plezier gaf in het leven – en die uiteindelijk ertoe geleid heeft dat ik na de universiteit niet naar het diplomatenklasje ging maar naar het seminarie.
De gebeurtenis wordt methode
Het ik wordt herboren in een ontmoeting. Deze methode die het Mysterie gebruikt heeft en nog altijd gebruikt om de mens zichzelf te laten worden (te verlossen) heb ik nadien altijd bevestigd gezien. Wat ik in Tilburg probeer te doen, is studenten van nu gelegenheden te bieden tot een dergelijke ontmoeting die, als God het wil, iemands leven kan veranderen, dat wil zeggen haar of hem meer zichzelf kan laten worden, herboren kan laten worden (vgl. Joh 3, 3–8).
Tegen welke problematiek ben ik de afgelopen jaren in mijn werk als studentenpastor aangelopen? Ik zou mijn ervaringen kunnen onderbrengen in vier ongelijksoortige categorieën: drie grote vooroordelen en één minstens zo grote kans.
Eerste vooroordeel: de reductie van het ik
Allereerst het zeer wijdverbreide en misschien meest dramatische en complicerende vooroordeel, namelijk dat over de dimensie van het menselijke verlangen: het vooroordeel dat de mens ‘gelukkig’, ‘zichzelf’, ‘in vrede’ kan zijn als zij of hij een aantal zaken bezit of aan een aantal kenmerken voldoet. Het zijn de vragenlijstjes die jonge mensen af en toe mogen invullen: Ben je gezond? Doe je aan sport? Heb je mensen met wie je kunt uitgaan? Schiet je op met je studie? Enz. Hoe meer van deze vragen je met ‘ja’ kunt beantwoorden, des te gelukkiger je zou moeten zijn. Zo niet, dan moet je psychologische (steeds vaker ook farmaceutische) hulp zoeken. En omdat er daarom steeds meer beroep gedaan wordt op (studenten)psychologen, juist ook in gevallen waarin dat vroeger niet gebeurde, zegt een bekende psychiater als Dirk de Wachter dat jonge mensen zouden moeten leren ‘accepteren’ dat het ‘geluk’ niet bestaat en dat je tevreden moet zijn met wat je hebt. Maar zo gemakkelijk is het niet. Wij mensen bepalen de dimensies van ons eigen verlangen niet. We treffen het in onszelf aan. Het is ons gegeven. Dat ik gelukkig wil worden, ligt niet aan mij! Ik heb dat verlangen meegekregen bij mijn geboorte! Ik kan proberen het uit te schakelen, te onderdrukken, te verstikken, op te vullen met allerlei verstrooiingen (die dan steeds grover moeten worden), maar ik kan het niet met wortel en tak uitroeien, want het behoort tot het wezen van mijn menszijn. Of ik kan er ruimte aan geven. Alleen dan, alleen als ik mijn verlangen ruimte geef, het gebruik als oordeelscriterium, kan ik ook onderscheppen of er iets in de werkelijkheid is dat in staat is een antwoord of het begin van een antwoord te verschaffen.
Maar wanneer geef ik ruimte aan mijn verlangen? Wanneer ik anderen dat zie doen, wie het zichtbaar goed doet. Als ik in anderen kan zien dat hun en mijn verlangen (dat in de ervaring oneindig blijkt) niet loos (zin-loos) is, maar een object heeft, dat bereikt kan worden. Sterker nog, volgens de christelijke claim: dat naar ons toe is gekomen.
Ik denk dat het niet overdreven is te stellen dat heel onze samenleving erop is ingericht het oneindige verlangen van de mens ‘in toom’ te houden, ervoor te zorgen dat het zich niet in zijn volle dimensies, met al zijn vereisten en behoeften, tegenover de werkelijkheid gaat opstellen. Een studente stuurde me ooit deze bittere zinnen, die uitdrukken hoe zij zich door haar ‘opvoeders’ behandeld voelde: ‘Maak eerst de middelbare school maar af. Maak eerst de universiteit maar af. Vind eerst maar werk. Ga eerst maar trouwen. Krijg eerst maar kinderen. Ga eerst maar dood’. Als zijn oneindige verlangen niet serieus wordt genomen, voelt de mens zich verstikt, en verliest hij op den duur elke levenslust.
Tweede vooroordeel: alles behalve Jezus Christus!
Het eerste vooroordeel is dus een sterk gereduceerde opvatting en dito besef van de dimensie van het ik: alsof ons leven puur overleven is in plaats van een dramatische zoektocht naar betekenis, waarheid, schoonheid, rechtvaardigheid, liefde, vruchtbaarheid…
Het tweede vooroordeel betreft het christendom, dat – in het beste geval – gezien wordt als een systeem dat mensen zich goed laat gedragen (individueel of maatschappelijk), maar niet geverifieerd wordt op het hierboven besproken niveau van wat de mens tot mens maakt: van zijn diepste verlangens. Het christendom wordt gezien als een vorm van ethiek, als een waardensysteem, eventueel als ritenstelsel of doctrine, hoe dan ook als iets wat je uit een boekje kunt leren – niet als wat het van nature is: een gebeurtenis!
Verder is ‘algemeen bekend’ dat het christendom voor de èchte problemen van de mens niet relevant is – als het al niet contraproductief is, zoals lijkt te blijken uit de vreemde, haast sektarische individuen of de schandalen die het vertegenwoordigen in de media. De christelijke claim dat het Mysterie, de eindterm van het diepste verlangen van de mens, mens geworden is en in een menselijk gezelschap in deze wereld voortduurt, herkend en erkend kan worden en je leven kan en wil ‘redden’ (dit leven, hier op aarde!), dat wil zeggen je eindelijk jezelf kan laten zijn, is onbekend (en dus onbemind).
Het tweede ernstige vooroordeel van de hedendaagse mens, ook de jongere, is dus: te denken al te weten wat het christendom is – en dat is in elk geval: niet relevant voor het dagelijkse leven. En ‘de mensen leren zelden wat ze denken al te weten’, zei de Britse schrijfster Barbara Ward. Een student, die heel blij was met de hulp die hij op het studentenpastoraat kreeg, zei me eens: ‘Je moet je geen studentenpastor noemen, maar life coach of zoiets; de term pastor schrikt af’.
Derde vooroordeel: waarom de Kerk?
Het derde vooroordeel kun je als volgt omschrijven: zelfs al zou Augustinus gelijk hebben wanneer hij zegt ‘Gij hebt ons naar U toe gemaakt, God, en rusteloos is ons hart, totdat het rust vindt in U’ en heb ik een oneindig verlangen waardoor ik alleen in de relatie met het Oneindige mezelf kan worden, en zelfs al zou ik bereid zijn om de claim van het christendom te verifiëren dat het Oneindige in de mens Jezus naar ons toe is gekomen om deze relatie mogelijk en stabiel te maken, dan zijn deze twee elementen mij genoeg: ik heb het niet nodig Christus te leren kennen en te volgen binnen een menselijk gezelschap waarbinnen hij claimt aanwezig, tastbaar en ontmoetbaar te blijven (vgl. Mt 18, 20; Hand 9, 4. Vgl. ook L. Giussani’s Waarom de Kerk).
Dit laatste vooroordeel is een toepassing van het moderne onvermogen om te accepteren dat je de belangrijkste dingen van het leven niet uit een boek kunt leren, maar alleen in een ‘school’ in de etymologische zin van het woord, of in een gezin, hoe dan ook in een menselijk gezelschap waar je in en mee leeft. Het christendom – dat claimt de mogelijkheid te zijn voor de ontdekking en de verificatie van de grootst mogelijke ‘schat’ – kan niet gekend en op waarde geschat worden vanuit een boek, in theorie. Het moet aan de tand gevoeld en getest worden volgens zijn eigen methode: God wordt mens en kan alleen maar op een menselijke manier gekend, herkend en erkend worden, zoals je een mens leert kennen: dus door ermee samen te leven in de tijd. De waarheid en de relevantie van iets worden duidelijk in de tijd. Maar wij zijn al geïrriteerd als de zoekmachine ons twee seconden laat wachten, laat staan dat we bereid zijn ons te engageren met een gezelschap dat ons ‘niets oplevert’ (behalve, mogelijk, de zin van ons bestaan!).
‘Wat de mensen om mij heen het meest nodig hebben’
Na deze beknopte bespreking van de drie grote vooroordelen die pastoraat bemoeilijken, wil ik nog benoemen wat de grote kans is van deze tijd en wat het heel interessant maakt om vandaag de dag met studenten te mogen werken. Wat ontbreekt er het meeste in deze tijd, zeker onder jonge mensen? Morele appels? Ethische en andere theorieën? Daar krijgen ze meer dan genoeg van. Genotsmiddelen? Zoveel ze maar willen, alleen helpen ze niet echt, zeker niet op de lange termijn. Wat kan de mens zichzelf met geen mogelijkheid geven?
‘Wat jullie tegen de Kerk hebben gedaan, hebben jullie tegen de vreugde gedaan’, laat Bernanos de oude pastoor van Torcy zeggen in Dagboek van een dorpspastoor. ‘[Dit leven] is vol te houden zolang kapitaal en industrie jullie in de gelegenheid zullen stellen om van de wereld een kermis te maken, met mechaniekwerk dat in duizelingwekkende vaart rondraast onder kopergekletter en losbrandend vuurwerk. Maar wacht, wacht tot het eerste kwartier dat het stil is’.
Ik zeg vaak: wat het meest ontbreekt in het leven van jonge mensen is wat nog maar kortgeleden bijna iedereen bij zijn of haar oma kon vinden: een hartelijke, belangeloze aandacht voor hun persoon, gevoed vanuit een diepe zekerheid dat het leven, ook hun leven, los van de meetbare resultaten, nu al, gewoon omdat ze er zijn, omdat ze gewild zijn door het Mysterie, de moeite waard is.
Alleen bij zulke vreugdevolle en daarom hartelijke menselijke aanwezigheden kunnen we vinden wat ons hart altijd nodig zal hebben om te kunnen leven: vreugde en hoop.
Waar vind ik vreugde?
‘Misschien is het juist [simpelweg] de christelijke vreugde in al haar vormen, die de mensen om mij heen het meest van mij nodig hebben’, zei theoloog Hans Urs von Balthasar in 1971.
Mijns inziens is de beschreven situatie, voor wie pastoraal actief is, een kans. Dit is een tijd waarin je echt kunt verifiëren, in de eerste persoon, of wat je ontmoet hebt, werkt, standhoudt, allereerst in jezelf, in de omstandigheden zoals ze zijn. De uitdaging is allereerst aan jezelf: wat geeft mij de facto, in mijn ervaring, duurzame vreugde en vrede, zodat ik deze duurzaam kan verspreiden? Met alle geduld die daarvoor nodig is, zonder gechanteerd te worden door de resultaten? Zodat ik mijn post niet verlaat en telkens opnieuw kan beginnen? Waar haal ik de vreugde, die ‘volmaakte vreugde’ vandaan, die je alle omstandigheden, alle ontmoetingen, zelfs een (totaal) gebrek aan antwoord, zelfs onrecht en verdriet, laat beleven ‘met geduld en blijdschap en liefde’, naar het bekende woord van Sint-Franciscus aan Broeder Leo (vgl. De Fioretti van Sint Franciscus, Gottmer: Haarlem 1976, p. 38-40)?
Want alleen tastbare, ontmoetbare vreugde kan, in een wereld als de huidige, het hart van de mens, hoe verstrooid en bevooroordeeld ook, in de mate dat het desondanks ‘gewond’ is of minstens een vraag heeft, een mogelijkheid bieden voor een ànder leven, dat je toestaat eindelijk jezelf te worden. Waardoor jouw weg, vervolgens, weer een kans kan worden voor de mensen om je heen. ‘Nog vele jaren gewenst als de medewerker van onze vreugde’, schreef een oud-student me onlangs voor mijn verjaardag. Is er iets mooier?
Michiel Peeters pr. studeerde Russisch en rechten in Leiden en filosofie en theologie in Rome en is sinds 2012 studentenpastor van Tilburg University
Dit artikel verscheen eerder in ‘Franciscaans Leven: Tijdschrift voor Franciscaanse spiritualiteit’, 104 (2021): 192–197.
- Kwesties van studentenpastoraat anno 2021 131 KBKwesties van studentenpastoraat anno 2021