Joseph Ratzinger (foto: Catholic Press Photo)

Reus en kind

Boodschap van Davide Prosperi aan de beweging van Gemeenschap en Bevrijding bij het overlijden van Benedictus XVI
Davide Prosperi

Van zijn volheid
hebben wij allen ontvangen:
genade op genade.
Werd de Wet door Mozes gegeven,
de genade en de waarheid kwamen door Jezus Christus.
Niemand heeft ooit God gezien;
de Eniggeboren Zoon,
die in de schoot des Vaders is,
Hij heeft Hem doen kennen.


Beste vrienden,
Het slot van de Proloog van het Evangelie van Johannes herinnert ons eraan waaruit het geschenk van genade bestaat dat wij hebben ontvangen: God is aan ons geopenbaard, het Wezen, de oorsprong en het doel van alles wat is, is geweest en zal zijn, de zin van alles, van ons leven, van ons zich verheugen, zwoegen, lijden, liefhebben, wenen, geven, verlangen, van alles wat ons arme maar grote bestaan vult. Hij die ons gemaakt heeft, is gekomen om te blijven en ons nooit alleen te laten in het duister. Hij heeft zichzelf tot metgezel van de mens gemaakt, een ogenschijnlijk broos gezelschap, zo broos en nederig als een baby in een kribbe; en toch stevig en onverwoestbaar, zo solide als het graniet van de hoeksteen waarop het gezelschap van de Kerk is gegrondvest: Jezus Christus - de vleesgeworden Logos - zoals paus Benedictus XVI, in navolging van de evangelist Johannes, Hem graag noemde.

Een kind. Maar heel Gods Wijsheid, Gods blik op de wereld, op de mens en op de geschiedenis, is in dat kind aanwezig. ‘Het ware licht dat licht geeft aan iedereen kwam in de wereld.’ Een licht dat zich niet opdringt door de vrijheid van de persoon te overweldigen, maar dat zich met nederigheid en moed voorstelt aan het onderzoek van ieders hart en verstand.

Denkend aan Benedictus XVI, een reus van geloof in een tijd waarin het geloof terrein lijkt te verliezen, althans in onze westerse wereld, is het juist deze eenheid van zachtmoedige nederigheid en moedige verkondiging van het ‘ware Licht’ die ons allereerst treft en ontroert. Waarlijk, in de stem van die man die zo stil en tegelijkertijd charmant, nederig en gezaghebbend was, is het alsof we de paradox van de charme van het christendom opnieuw belichaamd zagen; de paradox van de fascinatie van een verkondiging die verlicht en verheldert met de eenvoudige kracht van zijn redelijkheid, die aantrekt door haar vermogen om te beantwoorden aan de behoefte aan waarheid, schoonheid en liefde die in het hart van ieder mens woont. Wat hem vooral opviel was zijn helder besef van de steeds groter wordende kloof tussen geloof en leven, die de geseculariseerde samenlevingen van het hedendaagse Westen kenmerkt.

Vanaf de jaren van het Tweede Vaticaans Concilie, en vervolgens tijdens de crisis van 1968, zag hij met profetisch inzicht de tekenen van dat tijdperk van verandering - om Paus Franciscus te citeren - die in de komende jaren steeds duidelijker zouden worden: namelijk de overgang van een wereld waarin het geloof van de Kerk voor de meesten een verplicht referentiepunt bleef, naar een wereld waarin Christus voor de meesten een vreemde is geworden, en de Kerk wordt gezien als iets nutteloos, zo niet een obstakel, in het omgaan met de urgenties van het leven.

Reeds als priester-theoloog begreep Ratzinger dat de ware culturele uitdaging van de moderniteit, die steeds wetenschappelijker en positivistischer werd, voor de Kerk lag op het niveau van de verhouding tussen geloof en rede. Kan men nog met recht beweren dat het geloof redelijk is, in een wereld en een tijd waarin alles het tegendeel beweert? Met zijn onuitputtelijke theologische reflectie stelde Ratzinger stoutmoedig de bijdrage die het geloof biedt voor een adequaat gebruik van de rede: ‘Een van de functies van het geloof, en niet een van de minst relevante, is die van het vernieuwen van de rede als rede, niet om haar geweld aan te doen, niet om er vervreemd van te blijven, maar om haar opnieuw tot zichzelf te brengen. Dit historische instrument van het geloof kan de rede als zodanig opnieuw bevrijden, zodat zij, door het geloof in de juiste richting gewezen, zelf kan zien [...] De rede kan zich zonder geloof niet vernieuwen, maar geloof zonder rede wordt geen mens.’ En paus Ratzinger beschreef aldus de diepe redelijkheid van het geloof: ‘Waarom heeft het geloof überhaupt nog een kans? Ik zou zeggen, omdat het overeenkomt met de menselijke natuur [...]. In de mens schuilt een onuitroeibaar verlangen naar het oneindige. Geen van de antwoorden die men heeft geprobeerd te geven, volstaat. Alleen de God die zichzelf eindig heeft gemaakt, om onze eindigheid te verbrijzelen en haar binnen te leiden in de dimensie van zijn oneindigheid, is in staat om aan de behoeften van ons wezen tegemoet te komen’ (J. Ratzinger, ‘La fede e la teologia ai giorni nostri’, in: Enciclopedia del cristianesimo, De Agostini: Novara 1997, blz. 30; geciteerd in A. Savorana, The Life of Luigi Giussani, McGill-Queen's University Press: Montreal 2018, blz. 1009-1010).

In een wereld waarin, naarmate God verdwijnt, zelfs het verstand en de smaak voor de werkelijkheid van deze wereld steeds verder afnemen, heeft Joseph Ratzinger de Kerk gediend door iedereen te laten zien hoe ‘de kennis van het geloof kennis van de werkelijkheid wordt’ (Benedictus XVI, Toespraak tot de deelnemers aan de plenaire zitting van de Pauselijke Raad voor de Leken, 21 mei 2010). Voor Paus Ratzinger is de God van Jezus Christus geen vijand van het leven, maar veeleer een God die, door de mens de ogen te openen voor de waarheid van God, van zichzelf en van de dingen van de wereld, ons in staat stelt het leven honderdvoudig te genieten: ‘Zijn wij misschien niet allemaal op de een of andere manier bang’, zei hij in zijn gedenkwaardige homilie tijdens de Heilige Mis ter gelegenheid van het begin van zijn ambt als Paus, dat ‘als wij Christus ten volle in ons leven laten binnentreden, als wij ons volledig voor Hem openstellen [..., Hij] dan misschien iets van ons zou wegnemen? Zijn we misschien niet bang om iets belangrijks op te geven, iets unieks, iets dat het leven zo mooi maakt? Lopen we dan niet het risico dat we minder en minder vrij worden? Nee! Als we Christus in ons leven toelaten, verliezen we niets, niets, absoluut niets van wat het leven vrij, mooi en groots maakt. Nee! Alleen in deze vriendschap gaan de deuren van het leven wijd open. Alleen in deze vriendschap wordt het grote potentieel van het menselijk bestaan werkelijk onthuld. Alleen in deze vriendschap ervaren we schoonheid en bevrijding. [Wees niet bang voor Christus! Hij neemt je niets af en hij geeft je alles. Als we ons aan hem geven, krijgen we het honderdvoudige terug. Ja, open, open de deuren naar Christus - en je zult het ware
leven vinden’ (24 april 2005).

Hoeveel hoop heeft hij gewekt bij hen die met eenvoud van hart naar hem luisterden! Zijn hele leergezag werd gekenmerkt door de diepe overtuiging dat het adequate antwoord op de vragen van de hedendaagse mens, het Woord dat alle woorden samenvatten en waaruit ze bestaan, het vlees is van de mens Jezus van Nazareth. Het is in het vlees van de Logos dat men het ware gelaat van God ontmoet, en het is in de blik van deze Mens dat men de waarheid van zichzelf, van de ander, van alles weerspiegeld ziet: ‘Christen zijn is niet het resultaat van een ethische keuze of een verheven idee, maar de ontmoeting met een gebeurtenis, een persoon, die het leven een nieuwe horizon en daarmee een beslissende richting geeft’ (Deus caritas est, 1). Joseph Ratzinger gebruikte soortgelijke woorden om de bijdrage van don Giussani aan het leven van de hedendaagse Kerk te beschrijven: ‘Het lijkt mij dat het fundamentele punt voor don Giussani is dat het christendom geen leer is, maar een gebeurtenis, een ontmoeting met een persoon, en uit deze gebeurtenis van een ontmoeting wordt een liefde, een vriendschap, een cultuur, een reactie en een actie in de verschillende contexten geboren’ (J. Ratzinger, ‘Een nieuw begin dat deuren opent naar de toekomst’, interview door R. Fontolan, Traces, nr. 9/2004, blz. 6).

Christus maakt zich aanwezig voor de mens van vandaag door de ontmoeting met de ervaring van een ander mens-zijn, dat wil zeggen met het ‘nieuwe schepsel’ (Paulus) dat door het doopsel wordt voortgebracht, binnen de levende werkelijkheid van de Kerk. Dit is het element dat de toenmalige kardinaal Joseph Ratzinger trof toen hij don Giussani en de beweging begin jaren zeventig ontmoette: ‘In Italië vonden we don Giussani en zijn mensen. En [...] ik zag dat er in die tijd van grote marxistische revolutie anderen waren (in dit geval vooral jonge universiteitsstudenten) die de christelijke revolutie hadden begrepen, en die de marxistische revolutie niet beantwoordden [...] met conservatisme, maar met de frisse en veel radicalere revolutie van het christelijk geloof’ (Pontificium Consilium pro Laicis, I movimenti ecclesiali nella sollecitudine pastorale dei vescovi, LEV: Vaticaanstad 2000, blz. 224-225; geciteerd in A. Savorana, The Life of Luigi Giussani, op. cit, blz. 1044).

Hij vervolgde: ‘Ik zag jonge mensen vol geloofsijver, ver van een verschraald en vermoeid katholicisme en zonder de mentaliteit van ‘protest’ - die alles wat er vóór het Concilie was als totaal achterhaald beschouwt - maar een geloof dat fris, diepgaand en open was en met de vreugde gelovig te zijn, Jezus Christus en zijn Kerk te hebben gevonden. Daar begreep ik dat er een nieuw begin was, een werkelijk vernieuwd geloof dat deuren opent naar de toekomst’ (J. Ratzinger, ‘Een nieuw begin dat deuren opent naar de toekomst’, interview door R. Fontolan, Traces, nr. 9/2004, blz. 5). Enkele dagen voor zijn aftreden sprak Benedictus XVI tot de missionarissen van de Priesterbroederschap van Sint-Carolus Borromeus: ‘Ik maakte kennis met zijn geloof, zijn vreugde, zijn kracht, de rijkdom van zijn ideeën en de creativiteit van zijn geloof. Zo ontstond een echte vriendschap’ (Benedictus XVI, Toespraak tot de deelnemers aan de Algemene Vergadering van de Priesterbroederschap van Sint-Carolus Borromeüs, 6 februari 2013).

Er zijn in dit verband veel anekdotes te vertellen over de vriendschap tussen de twee - een vriendschap die een beslissende invloed heeft gehad op het denken en het onderwijsvoorstel van don Giussani. Deze laatste placht de toenmalige prefect van de Congregatie voor de Geloofsleer kardinaal Ratzinger te confronteren om de orthodoxie van sommige gewaagde formules die hij in zijn toespraken gebruikte, te verifiëren. Tijdens een van deze ontmoetingen wisselden de twee per ongeluk een bril uit. Don Giussani merkte het niet onmiddellijk op, maar toen hij erop gewezen werd, was zijn reactie ongeveer als volgt: ‘Het lijkt erop dat we de dingen op dezelfde manier zien!’ Don Giussani was diep getroffen door een uitspraak van Ratzinger die hij ons uit het hoofd liet leren: ‘Het geloof is een gehoorzaamheid van het hart aan die vorm van onderricht waaraan wij zijn toevertrouwd’ (J. Ratzinger, ‘Uit de toespraak ter presentatie van de Nieuwe Katechismus van de Katholieke Kerk’, L’Osservatore Romano, 20 januari 1993, blz. 5; geciteerd in: A. Savorana, The Life of Luigi Giussani, op. cit., blz. 1092). Hij vond dat het een fundamentele richting aangaf voor onze reis: leven in gehoorzaamheid aan het charisma dat de Heilige Geest aan don Giussani heeft gegeven, dat wil zeggen aan die manier van leven van het geloof, vol aantrekkingskracht en redelijkheid, die wij hebben leren kennen en die ons leven heeft veranderd; maar samen met de objectiviteit van het geloof van de Kerk, dat ons heeft bereikt door het charisma van don Giussani.

De woorden van kardinaal Ratzinger in zijn homilie voor de begrafenis van don Giussani, waaraan hij zelf had gevraagd deel te nemen vanwege de vriendschap die hem met Giussani verbond, zullen voor altijd in ons geheugen gegrift blijven: ‘‘Bij het zien van Jezus verheugden de leerlingen zich’. Deze woorden uit het Evangelie van vandaag tonen ons het centrum van de persoonlijkheid en het leven van onze dierbare Don Giussani. Don Giussani groeide op in een huis dat - om zijn woorden te gebruiken - arm was aan brood, maar rijk aan muziek, zodat hij van meet af aan werd geraakt, of beter gezegd, verwond, door het verlangen naar schoonheid. Hij was echter niet tevreden met gewone schoonheid, met schoonheid hoe banaal ook; hij zocht veeleer de Schoonheid zelf, de oneindige Schoonheid, en zo vond hij Christus. In Christus vond hij ware schoonheid, de weg van het leven, ware vreugde. Don Giussani hield de blik van zijn leven, van zijn hart, altijd gericht op Christus. Zo begreep hij dat het christendom geen intellectueel systeem is, geen verzameling dogma’s, geen moralisme. Het christendom is daarentegen een ontmoeting, een liefdesverhaal; het is een gebeurtenis. [...] Don Giussani wilde echt niet leven omwille van zichzelf: in plaats daarvan gaf hij leven, en juist daarin vond hij het niet alleen voor zichzelf, maar voor zoveel anderen. [...] Hij is werkelijk de vader van velen geworden en door mensen niet naar zichzelf maar naar Christus te leiden heeft hij werkelijk harten veroverd, heeft hij geholpen de wereld beter te maken, heeft hij geholpen de deuren van de wereld naar de hemel te openen’ (geciteerd in A. Savorana, The Life of Luigi Giussani, op. cit., blz.1167-1168).

Sta mij toe deze boodschap af te sluiten met een persoonlijke herinnering. Paus Benedictus XVI heeft inderdaad een fundamentele rol gespeeld op mijn geloofsreis, met name op de meest beslissende momenten van mijn volwassen leven. Zijn verkiezing tot de stoel van Petrus heeft mij zeer getroffen. Vanaf het eerste moment, en steeds meer naarmate zijn pontificaat vorderde, zag ik hem zo: een kinderlijke reus. Een reus vanwege zijn intellectuele en geestelijke gestalte, vanwege de diepgang van zijn denken; een kind omdat in de openheid van zijn blik, in zijn manier van spreken, die zo eenvoudig en direct waren, waar een kinderhart doorschemerde. Wanneer we hem ‘zagen spreken’, misschien voor de TV, voelden we ons veilig. Bovendien voelden we dat onze toewijding aan Christus als het totaliserende Ideaal van het leven weer werd aangewakkerd, want hij had de gave om ons telkens weer voor de schoonheid van Christus te plaatsen. Ik herinner me vooral zijn preek voor het begin van zijn pauselijk ambt, die ik hierboven al heb geciteerd. Ik herinner me de warmte die aan het einde van de homilie in me opkwam, toen hij, onder verwijzing naar het beroemde ‘Wees niet bang, open de deuren wijd voor Christus!’ van zijn voorganger, zei: ‘En zo zeg ik jullie vandaag, met grote kracht en grote overtuiging, op basis van lange persoonlijke levenservaring, beste jongeren: Wees niet bang voor Christus! Hij neemt jullie niets af en Hij geeft jullie alles’. Die dag besloot ik dat wat mij ook zou overkomen in het leven, ik die man zou volgen, ik zou op hem vertrouwen. En dat heb ik altijd geprobeerd te doen. Bovendien had ik het geluk hem meermaals persoonlijk te ontmoeten. Een intelligentie die iedereen zou hebben verbaasd, gekoppeld aan een buitengewone ironie: hij bracht vrede, zekerheid, hoop over. Zoals de evangeliën over Jezus zeggen, had hij ook de gave om met eenvoudige woorden de diepste en meest ontoegankelijke mysteries op te helderen. Zo kunnen zijn boeken over Jezus van Nazareth, hoewel vol van de diepste beschouwingen, door iedereen gelezen en begrepen worden. De waarheid is voor de eenvoudigen, niet voor de geleerden. Hij heeft mij geholpen bij het nemen van fundamentele beslissingen in mijn leven, en zonder zijn hulp zou het op bepaalde punten zeker een andere richting zijn uitgegaan.

Vandaag zijn we bedroefd en bedroefd. We zullen de rustige maar troostende aanwezigheid van de emeritus paus missen. Anderzijds zegt juist het soort gezelschap dat hij ons de laatste jaren heeft bezorgd, ons iets over de manier waarop hij effectief onder ons aanwezig zal blijven: door de kracht van zijn voorspraak en door het licht van zijn onderwijs, altijd toegewijd aan de Kerk. Laten wij God vragen dat dit licht ook na zijn vertrek de Kerk van vandaag mag blijven verlichten. Beste paus Benedictus, ondersteun onze weg van boven, de weg van de Kerk, van onze dierbare paus Franciscus, en de weg van ieder van ons. Begeleid ook de weg van onze Fraterniteit naar die heiligheid waarvan u ons getuigd hebt, door uw leven te geven voor uw geliefde Meester, Hem altijd dienend als een ‘nederige werker in de wijngaard van de Heer’ (19 april 2005).