Don Giussani in Riccione in 1973 (foto: Fraterniteit van CL)

"Alleen maar je handen openen en ontvangen"

Homilie van de bisschop van Groningen-Leeuwarden, Mgr. dr. C.F.M. van den Hout, bij gelegenheid van de viering van de 18e sterfdag van don Giussani en de 41e verjaardag van de pontificale erkenning van de Fraterniteit van Gemeenschap en Bevrijding
Mgr Ron van den Hout

Hebr 11,1-7; Mc 9,2-13

Soms hoor ik van katholieken (kritische): “De kerk geeft antwoorden op vragen die niet worden gesteld.” Ik denk dan: “Wat origineel gezegd! … maar … is dat zo? Is dat waar? Jezus zelf geeft vaak geen antwoorden op vragen/kwesties die Hem worden voorgelegd. Hij draait de kwestie om, of draait weg, of haalt een geheel andere kwestie aan en legt het probleem terug. Hij geeft niet altijd (rechtstreekse) antwoorden.”

Ik kom er nu achter, dat deze uitspraak minder origineel is dan het lijkt. Luigi Giussani heeft deze uitspraak gedaan en die had ‘m ook niet van zichzelf, maar van de Amerikaan Niebuhr: “Nothing is so unconvincing as the answer to a question that has not been asked.”

Dit brengt mij ertoe de vraag toch iets meer serieus te nemen dan ik tot nu toe deed. Als iemand die opmerking maakt, is dat eigenlijk een mooie opstap naar een dialoog die een stuk dieper kan gaan: “Welke vraag hebt u waarop de Kerk geen antwoord heeft?” En “staan de antwoorden van de Kerk werkelijk los van uw vragen?” “Welke (levens)vragen hebt u?”

Onlangs woonde ik een korte retraite bij van een benedictines uit Oosterhout over de pas gestorven Grieks-Orthodoxe theoloog John Zizioulas. Het was echt theologie, maar het raakte aan alle kanten het persoonlijke, communautaire en pastorale leven van de pastor. Het kan dus wel: theologie én ervaring. Het móet zelfs. Ik wil dus wel erkennen dat godsdienst en theologie gedoomd zijn te verdwijnen als ze geen antwoorden bieden op de essentiële vragen van het leven. Relatie met medemens en God, omgaan met ‘andersheid’ zoals Zizioulas het noemt staat midden in het denken waartoe de mens in staat is. Relatie is op de eerste plaats ervaring.

Petrus, Jakobus en Johannes doen vandaag een ongekende ervaring op met Jezus. Het is ‘hun mooie dag’, een dag vol van genade. ‘Genade die overspoelt. Genade die niet iets punt voor punt verheldert, maar die het licht laat stralen als de zon.’ Indrukwekkend en overweldigend. Aan zo’n ervaring kan je je eigenlijk alleen maar overgeven. Hier hoef je alleen maar ontvanger te zijn. Het is een werkelijke dialoog, maar niet een van twee gelijke partners die ieder evenveel inbrengen/vragen en met elkaar overeenkomen, maar een dialoog van ‘woord’ en ‘antwoord’ waarbij het woord volop goddelijk is en het antwoord volop menselijk.

Tot de kern van onze denken over Christus is het belangrijk om het goddelijke niet tegenover het menselijke te plaatsen. Deze twee naturen zijn in Christus geen concurrent van elkaar, hoe moeilijk het ook kan zijn om het ‘te denken.’ Alles wat we over Jezus als Zoon van God zeggen, kunnen we niet in mindering brengen op zijn ‘mens-zijn’. Als wat we over Jezus als mens zeggen, kunnen we niet in mindering brengen op zijn ‘God-zijn’.
Bij de mens is dat anders. Wij zijn gedoopt en leven in Gods genade, maar wij leven ook in een gebroken wereld, een wereld getekend door eindigheid en zonde. Die beperkingen ervaren wij aan den lijve … en aan de geest. Maar ook in de ervaringen die we opdoen, manifesteren die beperkingen zich, en ook in ons denken. In ons theologisch denken, in het denken over de mens, moeten we ons er steeds van bewust zijn dat we in een gebroken wereld leven, dat het leven niet maakbaar is, maar dat het alleen door God kan worden opgetild en tot voltooiing worden gebracht. We kunnen het leven ook niet maakbaar denken.

Petrus neemt – als hij Jezus ziet in stralend licht, samen met Mozes en Elia – een initiatief. Hij ziet iets onvolkomens, hij denkt dat er iets moet gebeuren. Hij denkt dat hij ergens voor moet zorgen, dat hij iets moet doen: “Rabbi, het is goed dat wij hier zijn. Laten we drie tenten bouwen, een voor U, een voor Mozes en een voor Elia.” Maar “hij wist niet goed wat hij zei, want ze waren geheel verbluft.” De zwakheid van Petrus is dat hij meent iets te moeten doen. Hij hoefde eigenlijk alleen maar zijn handen te openen en te ontvangen. De dialoog met Christus had hij het beste beleefd als louter ‘ontvanger’, als gelovige, als iemand die in geloof het bestaan van onzichtbare dingen wil aannemen er ermee in relatie wil treden.

Maar de mens wil zijn inbreng hebben. En het kan ook niet anders. We zijn en blijven mens, zolang we in het lichaam zijn. We kunnen daar niet van loskomen. We moeten er altijd rekening mee houden en het altijd in ons denken verdisconteren/insluiten. En voor de moderne mens is dat heel moeilijk. We zijn beïnvloed door de ideologie van de maakbaarheid en koesteren hoge verwachtingen ten aanzien van onszelf en van de ander, en misschien ook wel ten aanzien van God. Maar onze aarde is nog geen paradijs, en wij zijn zelf niet in staat er een paradijs van te maken. We kunnen wel iets doen, en dat vraagt de Kerk ook van ons, maar altijd in het besef dat God beloont en voltooit.