Cormac McCarthy (foto: Ansa)

Cormac McCarthy: "Geen groter mysterie in het leven heb ik ontmoet dan mezelf".

Een van de grootste hedendaagse schrijvers overleed op 13 juni op 89-jarige leeftijd. The Passenger is een metafysische thriller met provocerende vragen over de essentie van het leven. Uit het juninummer van Tracce.
Davide Perillo

Er is een dialoog op de laatste pagina's - grimmig en krachtig, zoals alle dialogen die het boek vullen - die een vraag in zich draagt die ons terwijl we het boek lezen plotseling kan doen opschrikken, zoals bepaalde woorden die in reliëf zijn gekerfd: "Als we niet zoeken naar essentie, waar zoeken we dan naar?" Het is waar. Wat heeft het voor zin om met elkaar te praten, te vertellen, te schrijven - uiteindelijk, te leven - als we daar niet voor gaan? Voor hem is dat zo. Dat is het altijd geweest.

Cormac McCarthy is terug. Zestien jaar na The Road, het post-apocalyptische verhaal waarmee hij de Pulitzer won, heeft de Amerikaanse schrijver die al bij leven als een klassiek schrijver werd beschouwd (in juli zou hij 90 zijn geworden) twee met elkaar verweven romans gepubliceerd: The Passenger en Stella Maris. Ze werden samen gepubliceerd in de VS in de herfst. De eerste vertelt het verhaal van Bobby Western, een wetenschapper die de natuurkunde opgaf om zich aan autoracen te wijden en vervolgens een "bergingsduiker" werd, en zijn zus Alicia, een wiskundig genie, die ons naar het hart van de wereld leidt, dat wil zeggen, op zoek naar de essentie. Naar de betekenis van de werkelijkheid.

Ze heeft zelfmoord gepleegd. We ontdekken dit op de eerste bladzijde, en de latere hoofdstukken - waar dialogen met Thalidomide Kid, de bizarre hoofdpersoon van haar hallucinaties, de stroom van het verhaal doorspekken - onthullen geleidelijk waarom. Het is onmogelijk om weerstand te bieden aan zo'n acute gevoeligheid, aan de paradox van een rede die hoe meer hij tot de bodem van de dingen doordringt, hoe meer vragen en mysteries hij daar aantreft. Het is onmogelijk om de liefde te ervaren waar hij naar verlangt, omdat het object - wederzijds - zijn eigen broer is, en zo'n verhaal drijft onverbiddelijk naar eenzaamheid en naar de rand van waanzin.

Hij vindt zichzelf verwoest door het verlies, aangetast door schuldgevoelens en worstelt met vragen die hij niet kan censureren, want "als alles wat ik liefhad in de wereld weg is, wat maakt het dan uit of ik vrij ben?". Wat is uiteindelijk de zin van het leven?

Wanneer het werk hem voor een raadsel stelt (het vliegtuig dat hij moet redden, voor de kust van New Orleans gezonken, heeft een intacte romp, maar het lichaam van een passagier en de zwarte doos ontbreken), begint Bobby aan zijn eigen reis, op de vlucht voor verontrustende personages die hem opjagen (de FBI? spionnen?) en op zoek naar de sleutel om het mysterie te ontrafelen.

Hij onderzoekt zijn verleden en duikt tussen de brieven van zijn zus en de papieren van zijn vader, een beroemde natuurkundige die deel uitmaakte van de groep wetenschappers die de atoombom hebben gemaakt. We volgen hun spoor in een metafysische thriller met weinig actie, maar met dialogen die universele thema's aansnijden (waaronder wetenschap, waarvan McCarthy een liefhebber was) en vooral vragen. Scherp en diep, omdat ze de essentie zoeken.

Dit is het kenmerk van McCarthy, een van de (vele) redenen waarom hij een van de grootste hedendaagse schrijvers was. Hij pakt alleen "zaken van leven en dood" aan, omdat "ik geen auteurs vertrouw die dat niet doen", zoals hij jaren geleden in een van zijn zeldzame interviews zei; hij vecht "van hand tot hand met de goden" (Washington Post) en vertaalt deze strijd in verhalen: personages, situaties, feiten. Zó kaal en zelfs zonder aanhalingstekens is de structuur van zijn diepgaande dialogen; nochtans is zijn taal rijk en tegelijkertijd essentieel, in staat om een nostalgie uit de dingen te halen die je niet kunt verklaren.

Hij beschrijft forellen die in een plas zwemmen (The Road) of een karmijnrode zonsopgang op de majestueuze vlaktes van Texas (All the Pretty Horses) of de tunnel die muskusratten in een kloof hebben uitgegraven, waarbij "feilloos" het gat wordt gerepareerd dat Bobby als kind had gemaakt om erin te kunnen kijken. Bij het lezen van die halve pagina's pure beschrijving - alledaagse taferelen die je nooit hebt gezien, herinneringen die niet van jou zijn - voel je iets vreemds in je opkomen.

Wat is er zo krachtig aan de werkelijkheid dat het je zo kan aantrekken? En wat voor blik is er nodig om dat op te roepen zonder erover te praten? Het punt is dat voor McCarthy de werkelijkheid gewoon leeft. Ze loopt over van leven en mysterie. Zelfs in de meest schijnbaar onbeduidende, donkere, obscure hoeken.

Neem bijvoorbeeld Bobby. Het is geen toeval dat hij een duiker is. "Hij zinkt in een duisternis die hij niet eens kan bevatten," merkt Shedden, een van zijn vrienden, op. "Alsof zijn werk fysiek herinnert aan de spanning van het ontwarren van ieders vragen, terwijl boven hem het water met al zijn gewicht 'eindeloos, eindeloos' stroomt. In een gevoel van niets anders dan het meedogenloze verstrijken van de tijd" Het is het werk van ons allemaal, gewild of ongewild: in de ondoorzichtigheid van de werkelijkheid zoeken naar iets dat licht - betekenis - geeft aan de reis. Om een imposante waarheid te belichten die een van de personages in één zin samenvat: "Ik ben geen groter mysterie in het leven tegengekomen dan mezelf." Want wat waar is voor de werkelijkheid, is nog meer waar voor de mens. De ondoorgrondelijke duisternis die de werkelijkheid zo vaak duister maakt, is nauw verwant aan wat zich in onszelf ophoudt.

Het kwaad is een alomtegenwoordig thema in het werk van McCarthy. Hij presenteert meedogenloze personages, in staat tot absolute, zinloze wreedheid - rechter Holden in Blood Meridian, de moordenaar Anton Chigurh in No Country for Old Men - die doen denken aan bepaalde hoofdpersonen in de korte verhalen van Flannery O'Connor, omdat hij dezelfde vragen doorleeft. Wat gebeurt er in de menselijke ziel - en in de samenleving, in het universum - wanneer betekenis verloren gaat? En of zelfs dát niet tot iets onherleidbaars voert, of er niet een sprankje verlossing is dat in staat is binnen te dringen door de scheuren in de tunnel die leidt naar het niets en ons te verlossen.

"In The Passenger is er een heel sterk verlangen naar ontbinding," merkte Antonio Monda, een literair journalist, op tijdens een recente bijeenkomst in het Cultureel Centrum van Milaan. "Maar het verlangen naar verlossing overheerst. Het is sterker."

Dit gebeurt op elke pagina. In een duistere wereld, die op het eerste gezicht onverbiddelijk afglijdt naar duisternis, overheerst iets anders. In de eerste plaats vanwege het feit dat de werkelijkheid bestaat, en dat deze een zeer krachtig leven in zich draagt. Het schreeuwt een verlangen uit, een behoefte aan betekenis. Het is onmogelijk om je los te rukken van de pagina van The Road zonder dat die dialoog tussen vader en zoon, weggegleden in onheil, door je hoofd rommelt: "Het komt wel goed met ons. Omdat we het vuur dragen." Het is maar al te gemakkelijk om hierin een krachtige metafoor te zien: de relatie met Mysterie. Maar het is veel meer dan dat. Het is niet alleen een symbool, het is het hart, de essentie van de werkelijkheid.

Er is maar één voorwaarde om in deze harde, roestvrije kern te kunnen duiken: willen kijken. Liever gezegd, willen zien. Luca Doninelli bevestigt dat McCarthy "daar dingen ziet waar wij ze niet zien. We kunnen goed redeneren, maar we redeneren over wat we zien en horen. En wat we zien en horen, is normaal gesproken weinig. Hij ziet meer dan wij." In een andere dialoog zegt een van de personages: "Iedereen wordt geboren met het vermogen om het wonderbaarlijke te zien. Het niet zien is een keuze." Het licht is er altijd. Maar het is een kwestie van willen zien, van niet kiezen voor het niets."

Bobby's hele reis op zoek naar zijn verleden en de betekenis ervan - zijn hele wezen toont zich een echte en ware reiziger, zoals dat ook geldt voor ieder van ons -, ontvouwt zich rondom dit subtiele motief: kunnen zien. Sterker nog, kiezen om te zien.

Aan het einde van een lange dialoog met zijn vriendin Debussy (een transvrouw, een van de mooiste en puurste personages in het boek), begeleidt Bobby haar de bar uit.

"Op de stoep kuste ze hem op beide wangen. Al die tijd dat ik je ken, heb ik me nooit afgevraagd wat het is dat je wilt.
Van jou?
Van mij. Ja. Dat is heel ongewoon voor mij. Dank je wel.
Hij keek naar haar tot ze verdwaald was tussen de toeristen. Mannen en vrouwen draaiden zich om om naar haar te kijken. Hij dacht dat Gods goedheid op vreemde plaatsen verscheen. Sluit je ogen niet."


Zie, open je ogen en Gods goedheid. Onze vrijheid en God. Die op zijn beurt vaak in het boek voorkomt. Hij wordt opgeroepen, er wordt op gezinspeeld of hij wordt bij naam genoemd. Onvermijdelijk, als we het serieus hebben over leven en dood.

Zoals Debussy zelf laat zien in haar puurheid: "Ik weet niet wie God is of wat hij is. Maar ik geloof niet dat al deze dingen hier vanzelf zijn gekomen. Inclusief mijzelf. Misschien evolueert alles zoals ze zeggen. Maar als je het naar zijn bron laat klinken moet je uiteindelijk tot een intentie komen...Ongeveer een jaar hierna werd ik weer wakker en het was alsof ik deze stem in mijn slaap had gehoord en ik kon de echo ervan nog steeds horen en het zei: als iets niet van je had gehouden zou je hier niet zijn."

Als iets niet van je had gehouden, zou je hier niet zijn. Waar je ook bent, waar je ook bent in de geschiedenis, welke pijn je ook ervaart, wat je ook verloren hebt, er is iets mysterieus dat op de eerste plaats komt, en het houdt van je. Het is een eenvoudige en onherleidbare waarheid. Miljoenen eeuwen vanaf nu zal het nog steeds waar zijn. Als we het willen zien.

Want uiteindelijk zijn wij de passagiers. De reis is aan ons. De vraag die McCarthy achterlaat, na een leven lang "worstelen met de goden", is die van Sheddan, Bobby's vriend: "Zijn wij de laatsten van onze generaties? Zullen toekomstige kinderen een verlangen koesteren naar iets dat ze niet eens kunnen benoemen?"