Pater Aldo. Wie zou er niet als een koning willen sterven?
Van roeping tot missionaire ijver. Van het Belluno gebied naar Paraguay. Tussen de Iguazú watervallen en “zijn” terminaal zieke patiënten. Journalist Roberto Fontolan over zijn ontmoeting en vriendschap met de op 20 december overleden San Carlo priesterIk ontmoette pater Aldo Trento in maart 2005. Pater Massimo Camisasca had me gevraagd een profiel van hem te schrijven en dus kwam ik aan in Asunción zonder me voor te stellen hoezeer de ervaring me zou veranderen.
Aldo nam me graag mee in zijn wereld, die toen een weerspiegeling van zijn ziel was. Voor onze eerste kennismaking nam hij me mee naar de watervallen van Iguazú, op de grens tussen Brazilië, Argentinië en Paraguay. Een oerwonder, pure schoonheid die je verblind en rusteloos achterlaat. Ik denk dat hij me wilde vertellen dat je pas na het ervaren van een schok je kunt wijden aan de zaken van de mensheid.
Als tweede acte stelde hij me inderdaad voor aan zijn parochie, de zeer beroemde San Rafael. In mijn aantekeningen schreef ik later: “Kantelen van een kasteel. Een kooi met toekans. Herinneringen aan de jezuïeten van de 17e eeuw. De deur van een kliniek. Van Gogh. Klaslokalen. Een galerij van Guarani godheden. Blokhutten in de Dolomieten. Plafondventilatoren.” Snapshots van de wereld van pater Aldo, een man uit de bergen van Belluno die terechtkwam onder de genadeloze stralen van de tropische zon.
Jarenlang leed hij onder veel dingen. Externe factoren zoals het klimaat en moeilijkheden in de omgang met mensen, en interne strubbelingen zoals zelftwijfel, angst en een wanhopige gehechtheid aan de geliefden die hij in Italië had achtergelaten. Om te overleven in het land dat hem bijna had vernietigd door kwelling en teleurstelling moest hij zichzelf opnieuw uitvinden als een manusje van alles: bouwvakker, verpleegkundige, opvoeder, boer, uitgever, mysticus, natuuronderzoeker, historicus. Hij reisde, sliep zelden en richtte op elk kruispunt een altaartje op, een kapel, een beeld gewijd aan Onze Lieve Vrouw. Samen met zijn grote metgezel pater Alberto, uit Romagna, had hij door Latijns-Amerika gezworven en de geschiedenis ervan onder de knie gekregen: de verhalen van de inheemse stammen die door de Europese kolonisatoren waren verwoest, de eindeloze wegen en de natuurlijke rijkdommen (boomsoorten, vruchten, enzovoort). Bidden en reizen waren zijn manieren om met crises om te gaan: hij dompelde zich onder in de ontroerende schoonheid en de onuitsprekelijke drama's van die wereld om zich aan iets objectiefs te verankeren en niet te verdwalen in de diepten van zijn eigen kwetsbaarheid.
Het keerpunt kwam toen hij de dood in huis haalde. Het hospice voor terminaal zieken werd het middelpunt van de parochie en daarmee van alles, van elk moment. Het werd al snel een bestemming voor bezoekers en supporters, een juweel van welkom, een wonder van zorg. Niet van genezing. Men kwam er om te sterven. “Om te sterven als een koning,” zou pater Aldo zeggen. Het hospice was tenslotte geboren uit egoïstische berekening. Op een avond, in de keuken van de parochie, discussieerde hij met zijn onvervangbare vriend pater Paolino (ook uit Romagna): “Kun je je je dood voorstellen? Hoe zou je willen dat die was? Omringd door zorg en eerbetoon, zoals die van een koning! Wie zou dat niet willen?”
Uit deze vragen ontstond een initiatief: degenen die in de hel hadden geleefd een dood geven die een koning waardig was, hen voorbereiden op de ultieme reis, de omarming van Barmhartigheid. De behoeftigen achtergelaten in het afval, misvormde kinderen, verkrachte vrouwen, de ongeneeslijke zieken. In deze kamers, geschilderd in Scandinavische kleuren (lichtblauw, beige en wit), tussen lakens die drie keer per dag worden verschoond en vloeren die voortdurend worden geveegd, eindigt in licht een in duisternis doorgebracht leven. Aan de voet van het kruisbeeld bij de ingang van de kliniek hangt een blad met de namen van iedereen die in de kliniek is gestorven. Buiten deze muren, wie zou zich hen herinneren?
Na die eerste twee dagen, tussen Iguazú en de rondleiding door de parochie (de kliniek, de school, het cultureel centrum, de religieuze winkel, het centrum voor levenshulp, de voedselbank, gevolgd door het weeshuis, het opvanghuis voor misbruikte vrouwen en het appartement voor eenzame ouderen) acclimatiseerden we - ik met mijn familie en hij met San Rafael. Pater Aldo sprak over de tierra sin mal (het land zonder kwaad) terwijl we langs de jezuïetenmissies trokken, zijn inspiratiebron, van de ruïnes in Paraguay tot de afgelegen missies in Bolivia, die nog steeds intact zijn en waar muziekscholen nog steeds floreren. We navigeerden over de gletsjers van Vuurland, verbleven in Ushuaia - de meest zuidelijke stad ter wereld -, wandelden over de hellingen van de vulkaan Cotopaxi in Ecuador, vierden een mis aan de voet van Cerro Torre temidden van machtige windvlagen en speelden met de oude Galápagos schildpadden. Hij wilde zijn verbondenheid met dat onvergelijkbare land met ons delen.
We wisselden geschriften uit van Mounier, Graham Greene en Pasolini. Ik heb ontelbare keren het verhaal gehoord van zijn ontmoeting met don Giussani (verteld met de verwondering van een kind voor het schouwspel van de liefde) en de emotie van het publiek tijdens de Meeting, die zich identificeerden met zijn verhaal, zijn strijd, zijn mystieke impuls, zijn roeping (op de Rimini Meeting van 2008).
Van kinds af aan wilde hij priester worden. Op 11-jarige leeftijd bracht hij zijn vader en moeder op de hoogte van zijn beslissing om naar het seminarie te gaan. Hij vroeg niet om meningen of toestemming. Hij nam gewoon een besluit. Hij negeerde zijn oma die zijn koffer uitpakte. Hij bereikte het seminarie in een tractor die hij door te liften had laten stoppen. Hij draaide zich om en keek naar zijn moeder die langs de weg stond: “Kom je me bezoeken?”
Het was het begin, dat is wel duidelijk, van een strijdlustige man met een open ziel, pretentieloos, transparant zelfs over zijn eigen kwetsbaarheid. Een vurige priester, oncontroleerbaar, heerlijk anarchistisch, teder menselijk. Hij plaatste zijn terminaal zieke patiënten, zijn verweesde kinderen en zijn verkrachte vrouwen voor presidenten van de Republiek en hoogwaardigheidsbekleders van de Wereldbank, en dwong elke macht in het reine te komen met pijn. Hij onthulde zijn wonden zodat iedereen zijn eigen wonden onder ogen kon zien. Hij ontving duizenden brieven, meestal smeekbeden om hulp, en vroeg zich af waarom mensen aarzelden om hun priester in de buurt in vertrouwen te nemen. Hij begreep heel goed hoe jonge mensen worstelden en gebruikte zijn slapeloze nachten om aan de telefoon te praten met de velen die hem opzochten.
Zijn dagelijkse leidraad was Psalm 125: “Zij die zaaien in tranen zullen oogsten in vreugde.” En zo was het ook voor jou, liefste pater Aldo.