Lourdes, 17 oktober 1992. De eucharistische processie op de trappen van de Rozenkransbasiliek (©Anna Ascione/Fraternità CL)

De band van de eenheid

Aantekeningen van de meditaties van Luigi Giussani tijdens de bedevaart naar Lourdes in 1992, bij gelegenheid van de tiende verjaardag van de Fraterniteit van CL

‘De engel des Heren heeft aan Maria geboodschapt’; de engel des Heren verkondigt Christus aan ons leven, anders hadden we hem niet leren kennen. ‘Wij, die door de boodschap van de engel de menswording van Christus, uw zoon, hebben leren kennen…’ Wie is deze engel? Door de boodschap van welke engel heb ik de menswording van de Heer leren kennen, heb ik vernomen dat God mens is geworden? De engel, de boodschapper, degene die de boodschap brengt is de hele traditie van het christelijke gezelschap, die gestold is, zich heeft laten voelen in het korte moment van ons gezelschap.

In Gethsemane

Het mysterie van ons gezelschap heeft als kader de doodsstrijd van Jezus in Gethsemane. In het woord doodsstrijd zit zowel lijden als strijd: ‘Als tegen een rover zijn jullie uitgetrokken’, zo zegt Christus tegen degenen die hem arresteren, ‘met zwaarden en stokken, om mij gevangen te nemen. Elke dag gaf ik onderricht in de Tempel, maar toen hebben jullie mij niet gearresteerd’ (Mt 26, 55). Waarom wordt Christus dan vervolgd? Péguy zegt het in Het mysterie van de caritas van Jeanne d’Arc: Christus werd getolereerd – zelfs in wat inging tegen de gangbare mentaliteit – tot de dag waarop het doel waarvoor hij leefde uitbarstte, ‘tot de dag dat hij begon met zijn missie’. Wat was die missie? De wereld redden. Redden betekent levenswaardig maken.

Gods tederheid

‘Maria’, zei Johannes Paulus II, ‘is Gods antwoord aan de mens’. Want Maria is het in de geschiedenis geschapen antwoord op het feit dat onze natuur verlangen naar geluk is, dat ons leven verlangen naar waarheid is. Maria ontvangt in haar schoot het mysterie van God, vlees geworden, mens geworden om het leven van alle mensen te leven en zijn leven te beëindigen zoals alle mensenlevens eindigen: met de dood. Door mens te worden in Maria zegt God: ‘Ik zal jouw verlangen naar geluk vervullen; jouw verlangen naar waarheid, gerechtigheid en heelheid zal uitkomen. Ik maak mezelf tot jouw metgezel zodat dit kan gebeuren’.
Door mens te worden in de schoot van Onze Lieve Vrouw, door in de wereld te komen om de wereld te redden, benadrukt God dat de oorspronkelijke relatie van het Mysterie met zijn schepsel – ongeacht de omstandigheden waarin diens leven zich moet afspelen – tederheid is. ‘Niemand heeft een grotere liefde dan deze: zijn leven te geven voor zijn vrienden’ (Joh 15, 13): er bestaat geen groter offer dan zijn leven te geven voor het werk van een ander; en de ander is in dit geval ieder van ons in de mate van de verwezenlijking van zijn of haar bestemming.
Gods tederheid brengt de verkondiging met zich mee van de positiviteit van alle dingen: ‘Zelfs alle haren op uw hoofd zijn geteld’ (Mt 10, 30).

Weerklank

De relatie die het Mysterie heeft met het schepsel dat het laat bestaan, is tederheid. Wij moeten van deze tederheid de verkondigers zijn. En dat zullen we zijn in de mate dat deze tederheid in ons weergalmt, in de mate dat we ze navolgen.
Wat kan een gezelschap – als het onze – dat beweert drager te zijn van de grote boodschap van God die mens wordt, laten bestaan, tenzij de weerklank, de navolging van de tederheid waarmee God de wereld geschapen heeft om haar metgezel te worden?
Zo begrijpen we hoe Jezus, in zijn uiterste strijd (doodsstrijd) in Gethsemane, als hoogste goed het gezelschap van de zijnen verlangde. Alleen dit gezelschap verlangde hij – en hij kreeg het niet.

Lourdes, 17. Oktober 1992. Homilie van don Giussani vooarafgaand aan de kruisweg (©Fraternità CL)

Drama en vrijheid, verdriet en verraad

De relatie van Gods tederheid voor de mens is inderdaad dramatisch, want ze moet door de vrijheid van de mens heen. Het is het drama dat Maria beleefde toen ze ‘fiat’ zei; het drama dat Christus zelf ervoer met het beven van zijn vlees tegenover de evidentie van zijn naderende dood: ‘Mijn Vader, als het mogelijk is, laat dan deze beker aan mij voorbijgaan! Maar niet mijn wil, maar uw wil geschiede!’ (Mt 26, 39).
Dit is het punt: vaak zegt ons gezelschap niet ‘fiat’, niet ‘Uw wil geschiede’. Dit is het punt waarop onze vrijheid triestheid wordt, droefheid en afkeer van onszelf en van onze taak in de wereld; een dodelijke verveling die je in slaap doet vallen, je onverschillig en onverantwoordelijk maakt om – op zeker moment, onvermijdelijk – uiteindelijk verraad te worden; zoals de leerlingen die wegvluchtten.

De macht van de wereld

Waarom gebeurt dit? Waarom deze afkeer van het leven, die een extreme gelijkenis vertoont met het uiteindelijke verraad, waar ijdelheid, indruk, onmiddellijke reactie en instinctieve mening overheersen in plaats van liefde voor het ware? Het komt niet van ons. Het wordt van ons – dat is waar – maar het komt niet van ons. Het komt voort uit een slechtheid, een verdorvenheid, een niet-liefde voor ons leven; het komt voort uit de macht van de wereld. Het komt voort uit de wil van de wereldse macht om ons leven te gebruiken in plaats van het te dienen, om ons in te zetten als stille leerlingen van haar plannen.
Voor de wereld is Christus een obstakel; de mens Christus mag nog wel geëerd worden, maar de wereld wil zijn invloed wegnemen, voorkomen dat de mens naar hem kijkt, door hem overtuigd raakt, geraakt wordt door zijn onvergelijkbare tederheid, hem volgt. Zolang we zijn als iedereen – we de aanwijzingen van de machthebbers volgen en ‘ja, meneer’ zeggen – worden we geprezen als ‘open’ christenen, die geen problemen geven. Maar als we de precieze boodschap laten doorschemeren: ‘Ik geloof in Jezus Christus, de God die mens werd, stierf en opstond om de mens te redden’, dan antwoordt de wereld: ‘De mens wordt gered door de macht van de mens zelf!’ Er bestaat geen grotere leugen dan deze!
Juist in deze situatie valt ons gezelschap uiteen en is het niet langer wat het geroepen is om te zijn: een aanwezig teken van een goedheid, van een ware en totale kracht die werkt om – door alle schijn heen, ook de ‘negatieve’ – tot het leven te voeren. ‘Ik ben de weg, de waarheid [de opstanding] en het leven’ (Joh 14, 6); wij zijn samen om deze boodschap tot de wereld te roepen; dit is onze hoogste taak.

De eerste vijand

Christus heeft dus een eerste vijand die tegen hem opstaat: wijzelf; het naaste verraad is dat van ons: ‘Als het een vijand was die mij had beledigd, dan zou ik het hebben verdragen. Maar gij, mijn vriend en mijn metgezel; een zoete vriendschap bond ons tezamen…’ (Ps 55, 13–15).
Gods tederheid neigt ertoe ons gezelschap te creëren, een plaats waar vreemden elkaar accepteren, van elkaar houden, hun krachten offeren voor onbekenden. Dit gezelschap, een voorbeeld voor de hele wereld en een profetie van het goede dat ons aan het einde wacht, valt uiteen: iedereen vlucht langs de weg van zijn angst, die hij bedekt met intellectuele meningen, met instinctieve afkeer, met een sceptisch ‘het is onmogelijk’.

De band van de eenheid

Verlossing uit onze verstrooiing, zekerheid tegenover de dreiging van verraad, de mogelijkheid dat het gezelschap door de geschiedenis wandelt – ondanks alles wat ons aan vijandigs en hatelijks omringt – en de banier van positiviteit draagt en flarden menselijkheid construeert waar de opstanding van Christus tijden en ruimten begint te bepalen, dat is onze eenheid. De heilige Gregorius van Nyssa schreef: ‘Onder alle woorden die Christus zegt en de genaden die hij schenkt, is er één dat het grootste is van allemaal en dat ze allemaal samenvat. En dat is het woord waarmee Christus zijn volgelingen maant om altijd één te zijn in het oplossen van de vraagstukken en het beoordelen van het goede dat er gedaan moet worden; om zich één hart en één ziel te voelen en deze eenheid als het enige goed te beschouwen; om zich te verenigen in eenheid van de geest met de band van de vrede; om één lichaam en één geest te zijn; om één roeping te vervullen, bezield door één en dezelfde hoop. De band van deze eenheid is een ware glorie’.
Alvorens te gaan sterven, bad Christus: ‘Vader, het uur is gekomen, verheerlijk uw Zoon, opdat de Zoon u verheerlijke. Want Gij hebt hem de macht gegeven over iedere mens, opdat hij eeuwig leven geeft aan allen die Gij hem gegeven hebt. Dit is het eeuwige leven: dat zij u kennen, de enige ware God, en Hem die Gij gezonden hebt, Jezus Christus’ (Joh 17, 1–3). Dat gebed begint een nieuwe geschiedenis voort te brengen, een onderlinge nabijheid en liefde die anders ongekend zouden zijn.
‘De band van deze eenheid is een ware glorie’; ons gezelschap is geroepen om Christus deze ware glorie te geven. Onze eenheid moet, wie er arm van geest naar kijkt, doen zeggen: ‘Daar is het wonder’. Daar is dus het ware.

Vragen

We vragen Onze Lieve Vrouw om ons ‘één’ te maken, om onze eenheid te redden van de verkwisting ervan waartoe de wereld ons uitnodigt in naam van onze redenen, gevoelens, reacties en instinctiviteit. Er is geen reden of gevoel groter dan onze eenheid. Vragen we Onze Lieve Vrouw dat het wonder van onze eenheid door ons korte leven de wereld mag binnengaan en steeds duidelijker mag worden, zonder droefheid of angst, zelfs niet voor de dood, zelfs niet voor de meest flagrante vervolging.
‘Maria, vraag Christus dat Hij één wordt met ons en dat wij één worden met hem. Laten we niet bang zijn voor onze angst; onze bekrompenheid is niet zodanig dat we zijn liefde vergeten. We willen dat de liefde voor Christus in ons uitdijt zoals ze in uw hart is uitgedijd’.
In deze wil tot totale toewijding aan Christus – ondanks al onze fouten, zwakte en verraad – ontluikt in ons leven de eerste bloem van het geluk: een diepe vreugde die blijdschap kan worden.