Don Giussani in het heiligdom Santa Maria della Fonte in Caravaggio in 1995 (© Roberto Granatiero/Fraternità di CL)

Hij die onder ons woont

De diners, de grenzenloze gastvrijheid en de woorden die weer te binnen schieten. Het getuigenis van de oprichter van de Compagnia delle Opere (CdO). Uit het februari-nummer van Traces
Giorgio Vittadini

Het Memores Domini huis in Gudo Gambaredo, waar don Giussani woonde tot 2003 en waar ik woonde tussen 1995 en 2005, was echt een unieke plek. Een “vreemde verzameling” van veertien vrouwen en acht mannen, niet alleen vanwege hun leeftijd en zeer uiteenlopende persoonlijkheden, maar ook vanwege de grote verscheidenheid aan beperkingen en gaven, met de meest ontoereikende, temperamentvolle en verstrooide huisleider ooit (ik!). De aanwezigheid van Giussani gaf deze groep “ongeschikte” mensen een spanning naar waarheid die mijn leven voorgoed veranderde. Met hem kreeg alles betekenis.

In Gudo ontving hij veel bezoekers, waaronder persoonlijkheden met belangrijke rollen in de burgerlijke en religieuze sfeer, maar ook gewoon vrienden, mensen in de Beweging en niet in de Beweging, zowel Italianen als mensen van over de hele wereld. Hij werd radicaal gedefinieerd door zijn oneindige verlangen om mensen te begeleiden, om een vriend, een broer, een vader te zijn. Nadat hij de gasten had ontvangen of met hen thuis was gekomen, nodigde hij hen uit om bij ons te komen eten. Dat alleen al trof me omdat hij ons niet “voorbereidde”, zoals gebruikelijk is in “goede” families wanneer ze een voorname gast of nieuw iemand verwachten. Hij liet hun bezoek spontaan gebeuren en wilde dat iedereen zich vrij voelde om zichzelf te zijn. Elke keer moest ik accepteren dat Giussani echt vertrouwde op “Hij die onder ons woont” en dat dit, in zijn ogen, de persoonlijke kenmerken van zowel het individu als het collectief zou veranderen.

Don Giussani met enige studenten van CL in Riva del Garda ergens in de jaren 80

Op een keer nodigde hij Angelo Abbondio en zijn vrouw Fernanda uit. Angelo was een van de topinvesteerders in Milaan, die de Beweging had leren kennen via pater Franco Berti. Hij raakte betrokken bij de Compagnia delle Opere en bood zich later aan als vice-voorzitter om mij, de voorzitter, te helpen, iemand die enorm veel onbekwamer is. Tijdens het diner spraken we over financiën en hoe het werkt. Don Giussani leek wel een nieuwsgierige schooljongen die Angelo vragen bleef stellen. Hij luisterde aandachtig en was soms verbaasd, alsof we het hadden over de onderwerpen die hem het meest bezighielden. Ik voelde dat die uitleg voor hem deel uitmaakte van het Mysterie dat werd onthuld en zijn verbazing werkte aanstekelijk. Iedereen sprong in en stelde vragen en het gesprek met de Abbondios ging nog lang door.

Giussani stond altijd heel vroeg op en tegen de tijd dat hij de keuken binnenkwam om te ontbijten, had hij het nieuws al bekeken; hij sprak met ons over alles wat er in de wereld gebeurde, maar ook over het leven van de Beweging en onze persoonlijke zaken. We waren in de keuken de ochtend na de avond die we met de Abbondios hadden doorgebracht, kort na zonsopgang, en ik begon het gesprek door te zeggen dat ik getroffen was door het feit dat onze geloofsbeleving alles fascinerend kon maken, zelfs financiën. Ik begon alle ongelooflijke dingen te beschrijven die in de Compagnia delle Opere gebeurden. Zelfs in de zakenwereld zou het vertrekken vanuit iemands verlangen en geloof nieuwigheid, creativiteit, innovatie, banden genereren. De aanwezigen, te beginnen met Giussani, leken, net als de avond ervoor, niet alleen geïnteresseerd in mijn verhalen maar ook blij om ernaar te luisteren.

Ik was echt opgewonden en had het gevoel dat wat ik was tegengekomen en de dingen die ik deed mijn leven zeer veel voldoening brachten. Ze gaven betekenis aan mijn hele leven. Ik dacht ook dat deze zaken in feite liefde waren voor de glorie van Christus in de wereld. Giussani was de persoon die me wakker schudde op zo'n onverwachte manier dat ik het toen niet begreep. Hij riep uit: “De Gasperi!” “De Gasperi?” “Ja,” voegde hij eraan toe, ”Denk je eens in dat De Gasperi, om Italië te dienen, om het algemeen belang te dienen, zichzelf helemaal moest inzetten, al zijn tijd, waarbij hij opofferde wat hem dierbaar was en de dingen waarvan hij hield in zijn privéleven.” Hij pauzeerde even en trof me met deze woorden: “Als je daar niet komt, ben je nog niet eens begonnen.” Hij zei het op een toon die niet nadrukkelijk of verwijtend was, maar vriendelijk, als die van een goede vader die zijn kind wil helpen iets te begrijpen zonder het op te dringen. In plaats daarvan zinspeelde hij erop op zo'n manier dat het kind het zelf zou begrijpen en een volgende stap op zijn reis zou zetten. De passage uit het Evangelie van Lucas kwam bij me op: "De (twee-en) zeventig keerden vol blijdschap terug en zeiden: 'Heer, zelfs de duivels onderwerpen zich aan ons door uw Naam.' Hij zei tot hen: '[...] Toch moet ge u niet verheugen over het feit dat de duivels aan u onderworpen zijn, maar verheugt u omdat uw namen staan opgetekend in de hemel'"

“Hij keek me glimlachend aan met zijn ogen vol genegenheid die volgens mij alleen in de hemel te zien zijn: 'Onthoud altijd dat als je niet alles wat je doet en alles wat je overkomt aanbiedt aan Onze Lieve Vrouw, het allemaal voor niets is, het nutteloos is.'”

Ik begreep toen wat hij bedoelde, maar ik zei niets en de anderen in huis zeiden ook niets. Het was tijd om naar de universiteit te gaan - ik nam afscheid, opende de keukendeur en was bijna de deur uit toen ik iemand me hoorde roepen: “Giorgio.” Ik draaide me om en zei: “Ja, don Giussani?” Hij zat en keek me glimlachend aan met zijn ogen vol genegenheid die volgens mij alleen in de hemel te zien zijn. “Hoe dan ook, onthoud altijd dat als je als je niet alles wat je doet en alles wat je overkomt aanbiedt aan Onze Lieve Vrouw, het allemaal voor niets is, het nutteloos is. Dag, nog een fijne dag.” Dit gebeurde niet alleen die ochtend, maar vele, vele andere keren. Ik zie veel van mezelf in het karakter van het Braziliaanse liedje “Romaria”: “Verloren in gedachten... Ik weet niet hoe ik moet bidden.” Slechts een paar keer in deze jaren heb ik gedaan wat Giussani van me vroeg. Maar elke keer als die zin weer in mijn gedachten komt, gaat mijn hart weer wijd open.